ARMOEDE

Als gevolg van de aardappelmisoogsten, vooral in 1846-1848 wordt er honger geleden. Bedelend en soms ook stelend vormen de getroffenen met name voor de rijkere boeren een ware plaag.

ln 1842 zijn er 16 dieÍstallen geregistreerd van granen, paardebonen, aardappelen, hoenders en hout. De dieÍstallen namen af met de stationering van een brigade Marechaussee te voet van 5 man in Kadzand in 1843.
Ook hebben verschillende landbouwers wakers in hun schuren aangesteld om dieÍstallen te voorkomen, terwijl de gemeenteraad op 15 oktober 1842 een reglement van de Nachtwacht heeft vastgesteld:
-ledere ingezetene van 21 tot 50 jaar is verplicht de dienst der Nachtwacht uit te oeÍenen gedurende de wintermaanden, doch alleen wanneer de omstandigheden zulks vorderen tengevolge van een door de gemeenteraad te nemen besluit, waarvan door Burgemeester en Assessoren bij publicatie aan de ingezetenen zal worden kennis gegeven.-

Gemeentearchief:
ln de nacht van 31 januari op 1 februari 1843 ontwaardde de waker Jakob van den Broeke in de schuur van landman Adriaan de Bruijne de Jonge enige personen, die daar inbraken. Hierop gingen de Bruijne en 3 knechts met geweren naar buiten en hebben 3 maal geschoten. Door de duisternis zijn de dieven in alle richtingen gevlucht met achterlating van 2 dijkhaken en ongeveer 4 mudden tarwe, die zij in de dorsvloer van een hoop hadden afgenomen.

Volgens getuigenis van veldwachter lzaak Clicquennoi en boswachter Pieter Contant kwamen begin Íebruari 1944 Johannes Du Bois en Albert de Freijn ieder met een bos hout uit het bos van de heer Bekaar. Genoemde personen zeiden, dat het hout aan de kant van de weg lag, doch de veldwachter betuigt dat het aan het hout te zien was, dat het vers gekapt was. Bovendien heeft Jannes de WolÍ, koewachter bij Contant, du Bois in dit bos hout zien kappen. Bedoelde personen zijn vervolgens voor het gerecht gedaagd.

ln de nacht van 4 op 5 november 1945 hebben enige personen beproefd de deur van het huis op het arbeidersplekje van Pieter Contant, bewoond door Pieter de WolÍ, open te lopen. Omdat dit niet gelukte hebben zij de WolÍ onder bedreiging van ernstige gevolgen, gelast de deur te openen, waaraan hij uit vrees heeÍt voldaan. Zij hebben daarop 16 of 17 zakken, met zijn naam getekend, gevuld met 6 mudden tarwe en kaf, die Pieter Contant daar had laten dorsen.

ln 1846 is de dieÍstal genoteerd van 1/2 mudde tarwe in de nacht van 23 op 24 januari 1846 bij de molenaar Leendert van Houte van molen De Kat. De daders Jan Francois Dalschaert, oud 18 jaar en zijn zuster Anna, oud 16 jaar, zijn aangehouden.

Citaat uit de Zierikzeesche Courant van 5 juli 1847:
“Als een bewijs der verregaande armoede, welke hier tegenwoordig, midden in den zomer - anders het beste jaargetijde voor de arbeidende klasse - nog heerscht, kan dienen, dat te Sluis, des nachts, buiten de stad, eene wacht gaan moet, ten einde te verhinderen, dat de nog nauwelijks gerijpte aardappelen door de hongerige menigte uit het veld gehaald worden. Hoe verschrikkelijk moeten niet die ongelukkigen lijden; een kille huivering bevangt, wanneer wij daar aan denken.”

De autoriteiten reageren zoals ze ook in vroegere tijd deden: enerzijds door het instellen van burgerwachten die samen met de veldwachters en de marechaussees een oogje in het zeil moesten houden, anderzijds door het verstrekken van extra bedeling. De armoede zelf wordt er uiteraard niet door verminderd. De bedeling was al geregeld in de armenwet van 1818, maar door ingewikkelde procedures, gebaseerd op een nog onvolledige bevolkingsadministratie, komt daar weinig van terecht. Bovendien houdt de gemeente in eerste instantie de Kerk voor verantwoordelijk. In de meeste gevallen is de plaatselijke Kerk zelf armlastig.

In 1854 en 1912 zal een meer gedetailleerde armenwet worden aangenomen. Bedeling in goederen gaf de voorkeur boven bedeling in geld. Uit het onderzoek in 1851 van historicus J. de Bos Kemper blijkt namelijk dat “vroege huwelijken zonder middel van bestaan, onzedelijkheid en misbruik van sterken drank, gebrek aan lichaamskrachten, gebrek aan spaarzaamheid en gebrek aan opvoeding” de belangrijkste oorzaken van armoede zijn.
Hoe de armen leefden beschrijft dokter J.A. Geill, geneesheer en armendokter, die een treffende beschrijving gaf van het interieur van een arbeiderswoning:
“Gij treedt eene ruimte binnen, welke ternauwernood groot genoeg is voor één persoon. Gij ziet daar twee bedsteden of slaaphokken, waarin zeven personen eenen verkwikkenden slaap moeten ontvangen. Er is eene spinde tot berging van het tafelgereedschap, brood, aardappelen en water. Op den steenen of leijen vloer vindt gij ook eene wieg. Een soort tafel, wat stoelen of banken, soms nog eene kast of kist, voor het niet alledaagsche, een klokje aan de muur, de geschiedenis van Jozef of den verlorene zoon in vier gedrochtelijke taferelen, eenige kommetjes op den schoorsteen: ziedaar het ameublement dier woning.”

Ook de voeding kon de arts maar weinig bekoren: “Op een grooten aarden schotel ligt een berg aardappelen uitgestort, die u soms vrij brutaal met zwarte oogen liggen aantekijken. Gij vindt daarbij ook de dito sauspan, welks inhoud een mengsel is van bierazijn en kattenburger sop, soms met enkele koraaltjes vet daarop drijvende. Daarnaast nog een kommetje met zout, om die flaauwe spijs wat hartelijker te doen smaken.”

Bron:
archief gemeent Cadzand, Wim Robijn
Zierikzeesche Courant